Jan Kalf
Jan Kalf

Terwijl rondom Nederland de Eerste Wereldoorlog woedde, bracht het jaar 1917 internationaal grote veranderingen in de politiek, de cultuur en de kunsten. Anno 2017 wordt in Nederland overal herdacht dat 100 jaar geleden het tijdschrift De Stijl werd opgericht. In Rusland brak, met de Revolutie, het Constructivisme door. Beide kunststromingen stonden voor een radicale breuk met het verleden en een nieuwe abstracte vormentaal.

Tegelijkertijd ijverde de Nederlandse Oudheidkundige Bond voor het behoud van monumenten, maar wel door een vernieuwende wijze van restaureren. Omdat er nog geen beschermende wetgeving was en ook nog geen Rijksbureau voor de Monumentenzorg, formuleerde de Bond zelf een aantal Grondbeginselen en voorschriften voor het behoud, de herstelling en de uitbreiding van oude bouwwerken. Alle 31 Grondbeginselen werden in 1917, met een inleiding van Jan Kalf, gepubliceerd in Leiden – net als trouwens het tijdschrift De Stijl.

Na 100 jaar is van de Grondbeginselen vooral het adagium ‘behoud gaat voor vernieuwen’ bekend gebleven als beginsel voor de monumentenrestauraties. Destijds was dit principe revolutionair. Het betekende een breuk met de reconstruerende restauratiepraktijk van Pierre Cuypers. Uitgerekend zijn zoon, Jos Cuypers, gaf een aanzet voor een vernieuwende aanpak bij de restauratie van kasteel Doorwerth. ‘Doorwerth’ werd, net als zoveel andere, zwaar beschadigd tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar daarna geheel in ‘oude luister’ hersteld. Bij de wederopbouw vond, ‘dat wat Kalf eigenlijk wilde – de moderne kunst een plaats geven in het restauratiewerk – (…) bij weinigen weerklank’, aldus Ruud Meischke in zijn bijdrage over het ‘stille einde van een bruisende restauratieperiode’ (Jaarboek Monumentenzorg 1995, p. 92). Maar is dat echt zo?

Intussen lijkt zich weer een ingrijpende omslag te voltrekken in de omgang met het gebouwde erfgoed. Niet alleen de terminologie – erfgoed in plaats van monumenten – is veranderd, maar ook de wet- en regelgeving en de uitvoering daarvan (Erfgoedwet, Omgevingswet). Vergeleken met 100 jaar geleden worden zowel de herstelling als de uitbreiding van oude bouwwerken op totaal verschillende manieren aangepakt. Reconstructies zijn niet langer taboe, zeker in bijzondere gevallen, waartoe juist het erfgoed van De Stijl en het Nieuwe Bouwen gerekend wordt. Uitbreidingen van historische gebouwen zijn steeds nadrukkelijker eigentijds-contrasterend in vorm en volume. De ‘Badkuip’ bij het Stedelijk Museum in Amsterdam is hiervan het bekendste maar zeker niet enige voorbeeld.

Internationaal zijn diverse charters aangenomen met uitgangspunten voor het restaureren van monumenten en kunstwerken. Voor de grote opgave van nu, het aanpassen van monumenten aan eisen van hedendaags gebruik, zijn geen heldere voorschriften voorhanden, behalve dat deze aanpassingen en toevoegingen niet mogen verstoren. Gaat het dan om Welstandstoezicht, of ook om monumentenzorg? Hoe dan ook zijn beide grondig in verandering, met radicale gevolgen voor onze gebouwde omgeving.

Deze ontwikkelingen vragen ook om een herbezinning op onze omgang met oude gebouwen en de onderliggende principes voor het restaureren en veranderen van monumenten. Kortom, wat is de actualiteit van de 100-jarige KNOB-Grondbeginselen in de 21ste eeuw? Dit thema staat centraal op de studiedag die de KNOB op 3 november 2017 organiseert in Leiden ter gelegenheid van 100 jaar Grondbeginselen.

Deze studiedag markeert tevens het afscheid van prof.dr. Marieke Kuipers (TU-Delft en Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) die zich in onderzoek en onderwijs decennialang verdienstelijk heeft gemaakt op het gebied van de monumentenzorg, herbestemming en restauratie-ethiek. Daarom hebben wij aan haar gevraagd een slotbeschouwing van de dag en van een tijdperk te verzorgen, waarin zij haar ervaringen bij de monumentenzorg kan samenvatten en tevens een prikkelende aanzet kan geven voor het debat dat daar op volgt.